Evolutionaire psychologie is op dit moment het meest krachtige paradigma voor het begrijpen van menselijk gedrag. Voor professionals die dagelijks worstelen met vraagstukken rond gedrag ligt de toekomst daarom in dit evolutionair perspectief. In dit artikel leg ik uit wat de evolutionaire psychologie is en waarom het belangrijk is voor professionals.
Waarom doen mensen wat ze doen? Dit lijkt zo’n beetje de oudste vraag in de menselijke geschiedenis. Voor (andere) dieren kunnen we deze vraag redelijk beantwoorden. Zo kan de gedragsbiologie redelijk de vraag beantwoorden waarom een kip doet wat een kip doet. Evolutie heeft het brein van een kip zo geprogrammeerd dat de kip dingen doet die (direct of indirect) bijdragen aan het ultieme doel van alle biologische systemen: genen in de toekomst krijgen. Evolutie heeft er voor gezorgd dat hiervoor de juiste draadjes aan elkaar zitten in het brein van de kip, bedrading die er bijvoorbeeld voor zorgt dat de kip zijn plek in de pikorde kent.
Het menselijk brein is net als dat van een kip het product van miljoenen jaren evolutie (6 miljoen jaar sinds onze gemeenschappelijke voorouder met de chimpansee). Van alle organen zijn de meeste genen betrokken bij de programmering van dit orgaan en zelfs op het moment dat u dit leest schakelen genen aan en uit in uw brein. Deze genetische programmering vormt de basis voor de manier waarop wij als menselijke soort zijn, hoe wij van nature reageren. Ten minste, dit is wat de biologie ons verteld. De sociale wetenschappen hebben ons in de laatste 100 jaar echter iets heel anders proberen wijs te maken.
Sociale wetenschappen
In de sociale wetenschappen (zoals psychologie, antropologie en sociologie) is er lang van uitgegaan dat gedrag vrijwel volledig het product is van omgeving. De mens komt als een schone lei (blank slate of tabula rasa) op aarde en deze lei wordt vervolgens beschreven door opvoeding, cultuur en samenleving. Uiteraard zijn er basale biologische behoeften, zoals honger en seksuele behoeften, maar daar houdt het volgens deze sociaal wetenschappers op. Het antwoord op de vraag “Waarom doen mensen wat ze doen?” was voor hen altijd glashelder: opvoeding en cultuur. Jongens gedragen zich bijvoorbeeld anders dan meisjes omdat de samenleving jongens en meisjes anders behandeld. Zou dit niet gebeuren, dan zouden zij zich niet anders gedragen.
Deze mensvisie wordt ook wel het standard social sciences model (SSSM) genoemd, een zienswijze die ons onder meer de maakbare mens bracht. De invloed van het SSSM beperkt zich niet tot de universiteit, maar zien we ook sterk terug in het denken over gedrag in organisaties. De meeste populaire methodieken zijn er op gebaseerd (van NLP tot familieopstellingen) en het hele competentiedenken is er een uitwerking van. Daarom zijn training, beloning en instructie de belangrijkste methoden voor gedragsverandering in organisaties. Het lage rendement van training en de bedenkelijke trackrecord van beloning illustreren de beperkingen van dit paradigma.
Ideologische keuzes
Het SSSM is niet een consensus die is ontstaan vanuit gedegen wetenschappelijk onderzoek, maar is het product van een ideologische keuze. De eerste decennia van de 20e eeuw bracht ons verschillende perverse toepassingen van biologisch denken op sociale vraagstukken, met als hoogtepunt de racistische theorieën van de nazi’s. Dit maakte dat intellectuelen zich al vanaf het begin van de 20e eeuw verre wilden houden van biologische theorieën over menselijk gedrag. Ontwikkelingen in de biologie in de tweede helft van de 20e eeuw maakten deze keuze echter steeds minder houdbaar. Evolutionair biologen maakten in de jaren 60 en 70 van de 20e eeuw grote stappen in het begrijpen van diergedrag en het was slechts een kwestie van tijd voor iemand met deze nieuwe bril naar mensen zou gaan kijken. Mensen staan dichter bij chimpansees dan chimpansees bij gorilla’s, dus wat voor chimpansees en gorilla’s werkt zou toch ook moeten werken voor mensen?
De stap van dieren naar mensen is wetenschappelijk gezien niet ingewikkeld, het probleem is vooral ideologisch. Elke stap in deze richting leverde wetenschappers direct het label nazi op en was de-facto carrière-zelfmoord. Deze ideologische weerstand is tot op de dag van vandaag nog duidelijk voelbaar in de academische wereld, met name in de hoek van antropologie en sociologie. Eind jaren 80 werd uiteindelijk de stap gemaakt en werd de basis gelegd voor de evolutionaire psychologie. Laat ik de stap illustreren aan de hand van een onderwerp dat de meeste mensen aanspreekt: seks.
Wil je met mij uit?
In een onderzoek werden studenten ingezet om leeftijdsgenoten van de andere sekse te benaderen met (na enige inleiding) een van de volgende vragen:
- Zou je vanavond met mij uit willen gaan?
- Zou je met mij mee naar huis willen gaan?
- Zou je met mij naar bed willen?
De uitkomsten van het onderzoek waren in lijn met wat je zou verwachten. Bij de eerste vraag waren de percentages mannen en vrouwen die ja zeiden ongeveer gelijk: 50%. Bij de tweede vraag nam het verschil tussen mannen en vrouwen sterk toe: 69% van de mannen zei ja tegen slechts 6% van de vrouwen. Bij de derde vraag antwoordde 75% van de mannen met ja, tegen 0% van de vrouwen.
Voor iedereen met een achtergrond in de sociale wetenschappen was de verklaring voor dit man-vrouw verschil evident: onze patriarchale cultuur heeft vrouwen altijd seksueel onderdrukt. Vooral de kerk heeft vrouwen met schuldgevoel beladen. Vrouwen die losbandig zijn worden met de nek aangekeken, terwijl mannen voor hetzelfde gedrag lof en waardering oogsten. Zonder deze sociale veroordeling zouden vrouwen net zo vrijpostig zijn als mannen! Dit is in grote lijnen de manier van denken waar ik zelf ook mee ben opgevoed toen ik eind jaren 80 psychologie studeerde. Het is ook moeilijk te ontkennen dat cultuur hier een rol speelt, in streng gelovige culturen worden vrouwen ook inderdaad beladen met schuld en schaamte. Toch is er ook een andere manier om te kijken naar het verschil van mannelijke en vrouwelijke studenten. Niet in termen van schuld en schaamte, maar in termen van selectiviteit.
Ouderlijke investeringen
Vrouwelijke dieren zijn in de regel veel seksueel selectiever dan mannelijke dieren. Biologen verklaren dit verschil met behulp van de parental investment theorie. Deze theorie stelt dat de kosten en baten van voortplanting zullen leiden tot het ontstaan van verschillende strategieën in voortplanting bij mannelijke en vrouwelijke dieren. Voor een mannetjesdier zijn de kosten van voortplanting (zaad doneren) in de regel laag terwijl de opbrengsten potentieel hoog zijn (een mannetje kan meerdere vrouwtjes bevruchten). Voor een vrouwtjesdier (met name zoogdieren) zijn de kosten hoog (vrucht dragen, eventueel voeden) en de opbrengsten relatief laag (het vrouwtje heeft een beperkt aantal eitjes en cycli). Dit leidt tot andere prioriteiten in voortplanting bij mannetjes- en vrouwtjesdieren. Mannetjes zullen meer inzetten op kwantiteit, vrouwtjes op kwaliteit. Het mannetje wil zoveel mogelijk vrouwtjes bevruchten, het vrouwtje wil het juiste mannetje vinden. Seks (vraag 3) heeft heel verschillende kosten en baten voor beide geslachten.
Vanuit een evolutionair perspectief zijn de studentes niet zediger, maar selectiever
Aangezien parental investment theory goed werkt voor de rest van het dierenrijk, is het een voor de hand liggende verklaring voor de verschillende reacties van mannelijke en vrouwelijke studenten. Vanuit een evolutionair perspectief zijn de studentes niet zediger, maar selectiever. Ze willen eerst weten wat voor vlees ze in de kuip hebben. Blind ja antwoorden op vraag 3 is een slechte investeringsstrategie voor de vrouw. Deze evolutionaire verklaring wordt ondersteund door het feit dat vrouwelijke selectiviteit bij mensen in elke cultuur wordt teruggevonden. De enorme afkeer van sociaal wetenschapper tegen het bestaan van een menselijke natuur heeft geleid tot veel slechte wetenschap van ideologisch gemotiveerde onderzoekers. Tijdens mijn studie kreeg ik bijvoorbeeld te horen dat bij Polynesiërs de uitkomsten van het onderzoek tegengesteld waren geweest. Samoa meisjes zouden bijvoorbeeld juist promiscue zijn. Nader onderzoek heeft echter uitgewezen dat het tegendeel waar is, ook Polynesische meisjes zijn selectief. Seksuele normen kunnen sterk verschillen per cultuur, maar in elke cultuur zijn vrouwen meer selectief.
De logica van het gevoel
De toepassing van parental investment theorie illustreert hoe evolutionair denken op menselijk gedrag kan worden toegepast. De evolutionaire psychologie stelt daarmee niet dat cultuur geen rol speelt, integendeel. Cultuur en biologie zijn nauw verweven. Neem huwelijk. Mensen gaan van nature relatief stabiele man-vrouw relaties aan, maar de stabiliteit daarvan verschilt per cultuur. In sommige jager-verzamelaars groepen duren relaties gemiddeld 8 jaar, in anderen een leven lang. Daarbij zien we uiteraard verschillen in hoe de relatie wordt geformaliseerd binnen de gemeenschap. Niet in alle culturen gebeurd dit met een huwelijk en waar dit wel gebeurd vinden we een enorme variatie in rituelen. Al die verschillen tussen culturen leiden ons af van het feit dat mensen in de basis over hetzelfde zijn (en anders dan chimpansees). Mensen gaan van nature relatief stabiele man-vrouw relaties aan, een idee dat ook wordt ondersteund door de relatieve omvang van mannelijke testikels (de verhouding zaadbal – lichaamsgewicht). Bij monogame dieren is de zaadbal veel kleiner dan bij dieren die geen vaste partnerrelaties aangaan (mensen zitten er een beetje tussenin, iets meer aan de monogame kant). Er ligt zo een universele menselijke natuur onder al die boeiende menselijke variatie.
Inzicht in de mentale adapties maakt menselijk gedrag tot op zekere hoogte voorspelbaar
De evolutionaire psychologie beschrijft de menselijke natuur die schuilgaat onder alle variatie. Belangrijk is hier het concept mentale adaptie, wat betrekking heeft op mechanismen die evolutie in ons brein heeft gebouwd. Mensen hebben bijvoorbeeld mentale adapties die een rol spelen in partnerkeuze en die vorm geven aan jaloezie. Je zou dit ook instincten kunnen noemen, maar dit is een misleidende term. Instinct heeft vaak de associatie met een soort blinde impuls, terwijl mentale adapties beter begrepen kunnen worden als denkmechanismen. Mentale adapties maken dat we gevoelig zijn voor een bepaald type informatie, zoals symmetrie in gezicht of hoe vrijgevig iemand is. Die informatie vormt weer de input voor complexe overwegingen. De output van een mentale adaptie is vaak een intuïtie, gevoel of motivatie. Je gevoel zegt “interessant” of “neeeee”. De evolutionaire psychologie beschrijft zo de logica van het gevoel.
Inzicht in de mentale adapties maakt menselijk gedrag tot op zekere hoogte voorspelbaar. Wanneer je als jonge man willekeurige jonge dames vraagt of ze met je naar bed willen is de kans op een afwijzing voorspelbaar hoog. Mentale adapties beperken zich echter niet tot man-vrouw relaties, maar spelen in elk aspect van ons leven een sturende rol. Waarom werken mensen samen? En waarom werken mensen elkaar soms juist tegen? Begrijpen we de mentale adapties die hier aan het werk zijn, dan wordt het gedrag vaak meer begrijpelijk en in veel gevallen zelfs voorspelbaar. Dit maakt evolutionaire psychologie van grote waarde voor het begrijpen van gedrag in organisaties. Het opent ook een alternatieve route voor gedragsverandering. Niet trainen, maar hoe we de organisatiecontext inrichten vormt de basis voor gedragsverandering. Welke randvoorwaarden moeten we invullen willen we dat medewerkers goed gaan samenwerken of meer proactief worden?
Waarom evolutionaire psychologie werkt
Het werk van evolutionair psychologen staat nog in de kinderschoenen, maar de huidige inzichten bieden al een dieper inzicht in menselijk gedrag dan we ooit hebben gehad. Er zijn vijf redenen waarom de evolutionaire psychologie op dit moment het meest krachtige paradigma is voor het begrijpen van menselijk gedrag:
- Een solide basis. Terwijl de traditionele psychologie gebaseerd is op een ideologische keuze, is de evolutionaire psychologie gebaseerd op het sterkste wetenschappelijke fundament dat de mens ooit heeft geconstrueerd: de theorie van evolutie door natuurlijke selectie.
- Consistentie. De oude psychologie is een samenraapsel van een veelheid aan verschillende theorieën zonder enige samenhang en vaak onderling strijdig. Pak een gemiddeld lesboek over organisatiepsychologie en het bevat vrijwel altijd een opsomming van verschillende en onsamenhangende theorieën over bijvoorbeeld leiderschap of motivatie. Evolutionaire psychologie is een consistent en coherent geheel.
- Integratie eerdere bevindingen. In de psychologie is een enorme hoeveelheid goed wetenschappelijk onderzoek gedaan. De opbrengst is echter vooral veel losstaande feitjes. De evolutionaire psychologie integreert deze bevindingen in een coherente theorie. Hierdoor worden vaak ook tegenstrijdige bevindingen verklaard.
- Integratie met andere disciplines. Evolutionaire psychologen werken nauw samen met wetenschappers uit een veelheid aan aangrenzende disciplines. Traditioneel is er in evolutionaire psychologie veel overlap met gedragsbiologie, primatologie, antropologie en economie (met name gedragseconomie). Gebieden met groeiende overlap zijn hersenwetenschappen en gedragsgenetica.
- Meervoudige bewijsvoering. Bevindingen in de evolutionaire psychologie worden in de regel ondersteund door meerdere lijnen van bewijs. Bewijs kan bijvoorbeeld komen uit onderzoek (zoals bij de studenten), evolutionaire logica (zoals parental investment theory), cross cultureel onderzoek (zoals bij Polynesiërs) en vergelijkend biologisch onderzoek (zoals relatieve omvang van de zaadbal).
Evolutionaire psychologie voor professionals
Wat is de relevantie hiervan voor professionals? Zoals de psycholoog Kurt Lewin ooit stelde: er is niets praktischer dan een goede theorie. Vrijwel elk vraagstuk in organisaties gaat uiteindelijk over menselijk gedrag en elke keuze die hier wordt gemaakt in termen van interventies of beleid is gebaseerd op aannames over gedrag. Als we de conclusie trekken dat er een training moet komen of een communicatiecampagne, is die keuze gebaseerd op een aanname over menselijk gedrag. Het effect van die interventies of dat beleid is in de basis afhankelijk van hoe sterk de aannames zijn. Waarom werken mensen niet samen in een organisatie? Is het omdat ze de competentie niet hebben, elkaars kleuren niet begrijpen of omdat er geen gezamenlijk doel is? Wat weten we over hoe samenwerking werkt en wanneer mensen het (van nature) wel of niet doen? Hebben we een betere theorie over gedrag, dan kunnen we ook betere keuzes maken in interventies.
Ondanks dat de evolutionaire psychologie veel te bieden heeft voor de professional is die kennis niet eenvoudig toegankelijk. Zeker als het gaat om het toepassen van evolutionair denken op organisatievraagstukken is moet er nog een grote vertaalslag gemaakt worden. De meeste kennis zit daarbij verstopt in wetenschappelijke publicaties en vaktijdschriften. Om die reden organiseert het NIMEP opleidingen die deze materie toegankelijk maken voor professionals. Wij hopen hiermee bij te dragen aan een beweging die nu langzaam op gang begint te komen: het gebruik van de kennis van onze menselijke natuur om werk meer menselijk te maken.